Omdat er al meer dan een jaar geen festivals zijn georganiseerd in Nederland, begint het bij mij behoorlijk te kriebelen. Daarom heb ik deze column geschreven – een ode aan de festivals. Van de autoreis naar de andere kant van Nederland, tot het betreden van de festivalweide.
De eerste dag van een festivalweekend is een emotionele rollercoaster. Het begint met stress. Hebben we de kaartjes wel bij ons, is mijn powerbank wel vol, zijn we niks vergeten? Dan, in de auto, begint de voorpret. De radio helpt daaraan mee; een stel DJ’s is op de festivalcamping gearriveerd en interviewen de eerste gasten die binnen komen druppelen; tussen de interviews door worden er liedjes gedraaid van de artiesten die dat weekend zullen optreden. Die liedjes worden door ons ondertiteld met ‘oh mijn god hier heb ik zoveel zin in hè’, ‘shit die is tegelijk met een andere band die ik heel graag wil zien’ en ‘nou, als deze artiest speelt gaan we wat te eten halen hoor’. Als de radio begint te storen omdat we precies tussen twee FM-zones in zitten, zetten we onze eigen playlist op met de acts die we echt graag willen zien.
Ondanks de feilloze planning kom je eigenlijk altijd wel in een file terecht, zeker als je van Friesland naar Limburg reist. Soms komt dan de stress weer terug. Soms komt er frustratie, omdat iemand heel nodig moet plassen – ‘dan had je tijdens de vorige stop maar moeten gaan’ ‘ja maar toen hoefde ik nog niet!’ – en soms blijft gewoon de voorpret. De festivaldirecteur zegt al op de radio dat er mooi weer wordt verwacht en dat we ons goed moeten insmeren.
Eenmaal aangekomen op het parkeerterrein begint het gesjouw – en daarmee ook het gemopper. Je slaat jezelf voor de kop dat je geen lichtere tent hebt aangeschaft, of dat je geen gebruik hebt gemaakt van de tenten die al opgezet klaarstaan op de camping. Je moppert op het kiezelpad waar je met je rolkoffertje overheen moet slepen en komt een paar keer vast te zitten. Na veel bloed, zweet en tranen vind je uiteindelijk het ideale plekje – of in ieder geval het minst kutte – en zet daar je tent neer. Nou ja, was het maar zo simpel. Ik weet niet of je wel eens met je ouders op een festival bent geweest, maar dan eindigt een tent opzetten vaak in ruzie, of iemand die besluit dat ‘ie het wel alleen zal doen, want die vrouwen, die lopen je alleen maar in de weg. Maar áls die tent eenmaal staat, dan kan het feest pas echt beginnen.
Het verschilt per festival of je bij de ingang van de camping je festivalbandje krijgt, of dat je naar een specifiek punt moet lopen om er één op te halen. Bij sommige festivals, zoals Rock Werchter, krijg je een afzonderlijk bandje voor de camping en één voor het festivalterrein. Het ophalen van zo’n bandje is in ieder geval een goede gelegenheid om het gebied te verkennen – waar zijn de wc’s en de douches, waar kun je eten halen, en waar kun je na afloop van de optredens nog een feestje bouwen tot zes uur ’s ochtends. Vaak kun je op de camping ook munten aanschaffen voor eten en drinken, en daar maak ik dan ook dankbaar gebruik van – dat scheelt weer gedrang bij de kassa op het festivalterrein.
De echte magie begint de volgende dag pas. Als je naar Pinkpop gaat, betekent dat dat je je voegt bij de karavaan die van Camping B naar het festivalterrein loopt. Je wordt omringd door bijzondere mensen – jonge mensen, vijftig plussers, mensen in band T-shirts, mensen gehuld in alle kleuren van de regenboog, felgekleurde haren, glitters, dreadlocks, morphsuits (bij voorkeur roze), onesies, alles komt voorbij. In de verte hoor je de soundcheck op het festival, maar nog dichterbij hoor je al muziek, want er staan kraampjes met eten, kleding, sieraden en die proberen allemaal mensen te lokken met hun Luilekkerland. Ik loop er meestal voorbij, niet zonder om te kijken, want het échte Luilekkerland ligt verderop op ons te wachten. Des te dichterbij we komen, des te harder begin ik te lopen, want ik kan niet wachten om begroet te worden door de nog ongerepte festivalweide.
Het door de poorten door lopen – ticket laten zien, tas laten controleren, gefouilleerd worden, en dan het festivalterrein op lopen – is een religieuze ervaring. Het voelt als thuiskomen, als omarmd worden door de geur van eten, het geluid van ‘check, check one two, one two’ en het imposante gezicht van de podia. Het is de belofte van het fijnste weekend van het jaar. Nu is het gras nog groen, maar over een paar dagen zal het bruin zijn, en bezaaid met plastic bekertjes. Nu wordt er op het podium alleen nog maar gesoundcheckt, maar straks sta ik daar vooraan herinneringen te maken.
Ik kan niet wachten om meer nieuwe herinneringen te maken.